In praise of shadows' van Junichiro Tanizaki

Het eerste boekje dat ik hier wil bespreken is er eentje dat mijn architectuur vriend meebracht uit Londen. Het lezen ervan is voor mij verbonden met mijn congres bezoek aan Lissabon in september 2004. Het is een associatief essay van een man die met lede ogen de omarming van de Westerse invloed door zijn landgenoten aanschouwde. Zijn nostalgische en conservatieve commentaren leren ons op die manier iets unieks over onze eigen cultuur. Conservatisme is niet echt mijn ding, al heb ik het leren appreciëren door de overweging dat rationalisme niet alleen op de ontwerptafel hoogtij viert maar ook inherent terug te vinden is in de dingen zoals ze gegroeid zijn. Op het eerste zicht lijken ze doelloos en zinloos waardoor er nood is aan nieuwe plannen en inzichten. Maar als je doordenkt dan is niets wat is er zomaar gekomen. De Franse revolutie veegde alle traditie van de kaart om een rationeel ontworpen maatschappij te implementeren. Het heeft geen vier jaar geduurd voordat de samenleving teruggreep naar beproefde recepten. De ontmanteling en ondergraving van de absolute macht van de monarchie verliep in het conservatieve Engeland veel geleidelijker, de lijnen van een natuurlijke evolutie volgend. Het is Edmund Burke (1730-1797) die ik hier parafraseer

‘In praise of shadows' gaat niet direct over politiek maar over dagdagelijkse dingen. Het is vooral een pleidooi tegen het overdadige elektrische licht zo typisch voor de Westerse moderne samenleving. Het is een hommage aan het Japans lakwerk, het schoonheidideaal van de Japanse vrouwen, het koude toilet en nog veel meer van de dingen waar we dichter bij leven dan de grote maatschappelijke idealen. Tanizaki beschrijft lyrisch hoe soep eten uit zwart Japanse lakwerk een fundamenteel andere ervaring is dan soep uit het witte Westerse porselein. Hij vraagt zich dan ook af waarom mensen zich vooral in het oosten wentelen in de duisternis en waarom Westerlingen er alles aan doen om schaduwen te bannen. Het is zijn overtuiging dat Oosterlingen hun voldoening proberen te vinden in de dingen die hen omringen, terwijl mensen in het Westen hun voldoening halen in het steeds weer verbeteren van zijn omgeving. In het Oosten leert men te zijn in de wereld, in het Westen proberen we de wereld te veranderen. Het rationalisme dat aan de basis lag van de Franse Revolutie is daar een mooie exponent van. Volgens mij heeft het Europees streven om het donker uit ons leven te bannen veel te maken met onze Zoroastrische erfenis. Het lijkt of de Perzen ons opzadelden met dat schijnbaar onmisbaar onderscheid in goed en kwaad. Duisternis, donkerte, zwartheid staat daarbij natuurlijk voor het kwade dat uiteraard met man en macht moet worden verdreven. Licht zal er zijn altijd en overal. Zelfs nu is het een symbool van welstand en vooruitgang. België verlicht zijn straten, zelfs die waar er slechts drie auto's, twee fietsers en één voetganger passeren tussen zonsondergang en zonsopgang. En durf dat verworven recht niet terug te draaien. De bewoners van de straten, al zitten ze opborgen in hun huizen met gesloten voor- en achterdeuren en neergelaten rolluiken voor de verstralende beeldbuis, toch willen ze een straat die baadt in het oranje licht. Weg de sterren, weg de glimmende kasseien, weg het mysterie van de maan, weg de spanning van het wandelen, het nut van de koplampen, het geborgen laken van de nacht. We hebben schrik. Angst om onszelf te ontmoeten als we de afleiding van onze ogen moeten missen en onze oren scherper worden. Paul De Vylder schrijft ‘ Het is lang geleden, maar er is een tijd geweest dat de goden hun oog als onderpand gaven om te kunnen drinken uit de bron van kennis. ' Licht is een bedwelmende verslaving. Weeral een poging één van de aspecten van de galactische trilling – dag en nacht – te egaliseren. Dat is vooruitgang. Een gang van zaken die Tanizaki rond de vorige eeuwwisseling aan het schrijven zetten, op een ‘oude' ongestructureerde maar associërende wijze.

‘One of the oldest and most deeply ingrained of Japanese attitudes to literary style holds that too obvious a structure is contrivance, that too orderly an exposition falsifies the ruminations of the heart, that the truest representation of the searching mind is just to ‘follow the brush.' Thomas Harper in zijn nawoord.

4 februari 2005