Iemand, niemand en honderdduizend

Enkele jaren geleden heb ik veel energie gestopt in de poging het ongrijpbare aanwezig te stellen zonder het in een vorm te gieten waarin het zichzelf zou verliezen. In de plaats van deze onmogelijkheid te proberen met iets eenvoudigs was ik in de krachtmeting verzeild geraakt door het te proberen met het meest complexe wat er is ‘een samenwerkingsvorm van mensen'. Noem dit abstract, een ‘bedrijf' zal je meer – ook misschien minder – zeggen. We hadden een naam gekozen die niet pretendeerde meer te zijn dan wat het was ‘mensen die samen iets doen', we hadden een gebouw gezet zonder afschermende of opblinkende gevel maar eerder eerlijk liet zien wat er binnenin gebeurde, we probeerden die lijn door te trekken in onderlinge afspraken en finaal ook in onze externe communicatie. Hoe kunnen we duidelijk vertellen wat we te bieden hebben zonder de werkelijkheidsmanipulerende communicatieprincipes te gebruiken? Op één van die vermoeiende brainstorms waar we opnieuw die communicatienoot probeerden te kraken, hadden we Kris Martin uitgenodigd. Sterk in conceptueel denken. Het heeft niet veel geholpen. Weer waren we moe en uitgepraat en een beetje moedeloos gaan twijfelen of het dat allemaal wel waard was. Toch ben ik Kris dankbaar. Hij vertelde mij over een wonderbaarlijk boek: ‘Iemand, niemand en honderdduizend' van Luigi Pirandello. Ik bestelde het, liet het maanden op de te lezen stapel liggen en begon het uiteindelijk eerder schoorvoetend maar vrij snel daarna vol overgave te lezen. Hoe had Kris kunnen vermoeden dat wat Pirandello ons probeerde duidelijk te maken zich middenin mijn zoektocht bevond. Ooit zal ik de presentatie “Marx en Marketing” uitschrijven. Maar nu even over dat kleine, oude boekje dat meer dan de moeite waard is.

Het hoofdpersonage gooit zijn leven over een andere boeg toen hij op een zekere ochtend getroffen werd door het inzicht dat de manier waarop anderen ons ervaren per definitie verschilt van de manier waarop we onszelf ervaren. Het trof hem zo sterk dat hij ging gaan spelen met het idee dat het gevoel van eenheid en gelijkheid die we allen ervaren in wezen een laagje vernis is zonder fundamentele wezensgrond. Bijna tweehonderd bladzijden lang boort hij dit thema in alle richtingen uit. Op een vrij overtuigende wijze.

Hij begint zacht. Alsof het inzicht bovenborrelt als een pas ontstane bron die als een stroom in de oceaan zal uitmonden. Als aardbewoners kunnen we het accepteren. Zelfs verwelkomen. Natuurlijk heeft hij gelijk als hij in twijfel trekt: ‘ Waarom blijft u geloven dat de enige werkelijkheid de uwe is, die van nu? ' We kunnen snel geloven dat ieder zijn waarheid heeft. Maar we blijven veronderstellen dat de doorsnede van alle gezichtspunten dé onafhankelijk bestaande kern is. De verschillen zijn te wijten aan de specifieke positie in de tijd en de ruimte van elke observator. Pirandello wil zich niet ontologisch uitspreken, hij wil doorbomen over de observator als constante. ‘ Maar de ellende is dat u, mijn vriend, nooit zult weten hoe dat wat u zegt in mij vertaald wordt, en dat zal ik u ook nooit kunnen uitleggen. ' De veronderstelde doorsnede in observatiepunten is zelfs nooit te achterhalen. Onze communicatiemiddelen zijn zo vol ruis dat we een gemeenschappelijkheid kunnen veronderstellen, maar de nuance is een gok. Soms kennen we de uitslag van dit kansspel, maar meestal hebben we geen besef van de trekking. Voor de goede vrede aanvaarden we dan ook het adagio dat iedereen zijn recht op een persoonlijke en dus afwijkende mening: ‘ Dus, mijn vriend, dienen we ons hierin te schikken: namelijk dat mijn werkelijkheid niet meer waarheidsgehalte heeft dan de uwe, en dat zowel de uwe als de mijne slechts een seconde duurt. ' Dit soort gedachten kunnen revolutionair geweest zijn in 1926, vandaag moeten we ze lezen als een voorspel naar de echte boulversatie. Neen, niet de werkelijkheid is relatief als gevolg van diegene die ernaar kijkt. Neen, niet de opvattingen - die ontstaan van dat kijken naar de werkelijkheid - zijn relatief. Maar de kern van de kijker wordt door Pirandello als iets onvastprikbaar ten tonele gevoerd: ‘ O god, u wordt bleek. Ziet u nu soms ook zelf in dat u een minuut geleden een ander was? ' We zijn niet los te denken van de context waarin we bewegen. Als die context door de manier waarop we ermee in relatie staat een veranderlijke is en onze kern de resultante is van de relatie met die veranderlijke, dan moeten we zelf die ene veranderlijke zijn: ‘ Vandaag geeft u zich op een bepaalde manier vorm, en morgen is dat weer anders. ' Alice heeft in Wonderland dezelfde fundamentele ervaring gehad. Je bent elk moment anders in vergelijking met het moment even ervoor. Zeno zou het niet anders formuleren.

Hier sluipt de achterdocht binnen. We willen het beekje dat begint te stromen, gaan indijken. We kunnen er immers niet vanuit dat we een constante, een kern ervaren. Ook in de wereld rondom ons blijken de dingen niet altijd van plaats te veranderen en de mensen meestal te doen wat we geleerd hebben te verwachten. Pirandello geeft hier een verklaring voor: ‘ Waarom denkt u anders dat er telkens zo wordt gehamerd op wilskracht en standvastigheid? ' Onze archecortex drijft op angst. Angst voor het onverwachte. We doen er dan ook alles aan om zoveel mogelijk voorspelbaar te maken. Onze kinderen en onze medemens waarop het gros van onze aandacht is gericht in de eerste plaats. Universele waarden zijn dan ook een persoonlijkheid hebben, een ruggengraat, principes, eden, zweren, trouw. We doen niet anders om er iedereen van te overtuigen consequent te zijn. Als iedereen hard zijn best doet, ontstaat er een fractie van een constante. De verinnerlijking gaat in het boek verder. ‘ Ik kende mezelf helemaal niet, ik bezat voor mezelf geen enkele eigen werkelijkheid. ' Als je je onttrekt aan die sociale regel, als je de drang naar voorspelbaarheid laat voor wat hij is, raakt er veel op losse schroeven. Daar houden we niet van. Vergelijk het met spreken terwijl de betekenis van de helft van de woorden om de haverklap verandert. Als we niet weten welke helft zouden we veel moeten gaan veronderstellen door uit de context – zonder te weten in welke helft die ligt – te gaan afleiden. Wat we betekenis gaan toekennen wordt relatief. Het kan er zijn voor mij, maar niet voor jou. Het kan er nu zijn voor mij, maar straks niet meer. Het kan er daarjuist geweest zijn voor jou, maar nu niet meer. ‘ Voor mijn vriend was ik wat hij voor mij was: een ontoegankelijk lichaam dat tegenover hem stond en dat voor hem bekende trekken had die voor mij niets betekenden... '. Die ontoegankelijkheid is op zich geen probleem. Alleen in het reiken naar de onveranderlijkheid van de ander botsen we op omwallingen en gekanteelde muren. En uiteraard, wat geldt van onszelf naar de vele anderen (één punt met vele vertreklijntjes), spiegelt zich ook in van alle anderen naar ons (veel lijntjes naar dat éne puntje). ‘ ...voor mezelf kon ik zomaar iemand zijn, maar voor de anderen niet; voor de anderen had ik een groot aantal kenmerkende eigenschappen die ik mezelf niet had gegeven en ook niet zelf gecreëerd en waar ik nooit op gelet had... ' Waarom zou het anders zijn met onze karaktertrek ‘introvertie' dan met de tot ons gezicht relatieve grootte van onze neus? We zijn ons alleen maar bewust van onze neus als we eraan komen. Geef toe! De grootte ervan kunnen we alleen inschatten als we naar de spiegel kijken of ons volledig gezicht tegelijkertijd gaan betasten. De belangrijkste informatie die we over het formaat van onze neus hebben, komt echter van wat anderen er ons over hebben verteld. Veel van ons gedrag is nog minder tastbaar dan onze neus. Laat staan het karakter dat we als grote beweger achter al onze handelingen en daden zien... Het zijn de anderen die onze voornaamste informatieverschaffer zijn over dat ‘zelf' van ons. Het zijn diezelfde anderen die er alle belang bij hebben dat ze weten hoe ons zelf eruit zien en ons daar zelf constant over informeren. En wij zijn een deel van de anderen. ‘ Wanneer we dus iets gedaan hebben, blijft het bestaan, ook al vinden of herkennen we ons later niet meer in die voltooide handeling: het wordt een gevangenis voor ons. ' Eén van de gemakkelijkste manieren om iedereen met zijn neus op dat principiële, dat consequente, die ruggengraat te drukken is elkeen van ons steeds opnieuw te confronteren met wat er achter de rug is. Het nu aanwezig stellen door het verleden steeds opnieuw te convergeren. ‘ O ja, we zijn velen; velen buiten de handeling van die ene iemand, die niets of nagenoeg niets met hem te maken heeft. En dat niet alleen, maar die ene iemand in ons, dat wil zeggen die werkelijkheid die we op een zeker moment hebben aangenomen en die op dat moment de handeling heeft uitgevoerd, is vaak even later totaal verdwenen; niettemin blijft de herinnering aan de handeling in ons achter, mits ze al achterblijft, als een angstwekkende droom, iets onverklaarbaars. Eén ander, tien anderen, alle anderen die we zijn of kunnen zijn, worden één voor één in ons wakker om te vragen hoe we zoiets hebben kunnen doen; en we kunnen het niet meer uitleggen. ' Niet alleen de anderen maar ook wijzelf herinneren ons wat we hebben gedaan. Uiteraard is wat wij ons herinneren niet hetzelfde als wat anderen er zich van herinneren. Niet alleen van wat we zelf deden maar ook van wat anderen hebben gedaan. Bovendien trekken wij graag rode draden. We zijn interpreterende wezens. We kunnen het niet aan steeds opnieuw alle dingen die op ons afkomen te smaken zoals het op ons afkomt. We reduceren. We zien niet elk paard opnieuw als een nieuw paard. Neen we scannen wat we zien op belangrijke kenmerken om het te herkennen als een paard. Zo ook met wat we doen en zeker met wat anderen doen. We halen er de belangrijke zaken uit om het niet helemaal te moeten verwerken voor we kunnen beslissen wat we ervan moeten denken. We bouwen een vereenvoudigd model van de wereld, van de anderen en van onszelf. We reageren meestal niet op wat er gebeurt, maar op wat we denken dat er is gebeurt. Een aantal kenmerken die we herkennen zijn voldoende om de rest naast ons neer te leggen en op basis van wat we hebben herkend te beginnen reageren. Dat spaart tijd en energie. Bovendien willen we ook die modellen steeds weer bevestigd zien. We gaan actief op zoek naar die informatie die onze modellen bevestigen. Een nieuw model opbouwen is lastig. We zijn door onze luiheid immers gewoontedieren. Dat maakt dat we ook actief de wereld willen vormen naar onze modellen. We stellen ons iets voor op basis van onze ervaringen en kneden de nieuwe ervaringen, de anderen en onszelf in die mal die we hebben leren te hanteren. ‘ Elk mens wil de wereld die hij in zich draagt aan de anderen opleggen, alsof die wereld zich buiten hem bevindt, en elk mens wil dat iedereen de wereld op zijn manier ziet, en dat de anderen niet anders kunnen zijn dan zoals hij ze ziet. ' Door die reductie, laten we alleen toe wat ons gelijk geeft, met als gevolg dat we steeds sterker de modellen, de mallen, de brillen waarmee we leven, als de enige juiste gaan ervaren. Dit geldt voor wat we van buitenaf waarnemen, maar ook voor wat we diep in onszelf ervaren. ‘ De mensen, moet je weten, hebben behoefte om ook voor hun gevoelens een huis te bouwen. ' Dat huis is een rots in de branding. Het helpt ons te bevatten. Het helpt de stroom in te dijken. Weerstand te bieden aan verandering. Want onvoorspelbaarheid vraagt alertheid, waakzaamheid, energie. Die angst put ons uit. Een huis betekent niet elke nacht opnieuw een plek te moeten zoeken om veilig en beschut te kunnen slapen. ‘ Het leven is voortdurend in beweging, en het kan zichzelf nooit echt zien. ' Stilstaan bij de dingen betekent een time out realiseren. Dat kunnen we alleen door dingen vast te zetten en de beweging te negeren. Het is als een dam bouwen in een beekje. Je stapelt de stenen op elkaar, je remt het water, je gelooft dat je iets vastzet. Maar het beekje stroomt verder, je krijgt een tijdelijke ophoping, maar het water vindt uiteindelijk wel zijn weg verder: tussen de keien, rond de keien, over de keien. Alles stroomt, bewustzijn is stilstaan. Het is het omgekeerd principe van een film. Tijdens een film ervaren we beweging terwijl het in essentie gaat over een opeenvolging van stilstaande beelden. In werkelijkheid ervaren we een opeenvolging van stilstaande indrukken terwijl het doorslagen zijn van alles dat beweegt. ‘ Wie leeft, leeft, en ziet zichzelf niet. ' Hyperbewustzijn, het afleggen van de rode draad, het slopen van het huis, het steeds weer ‘vers' reageren op wat ons omringt is zen. Gestaltawareness. Het is de essentie van kwantumfysica. Zolang we niet kijken is het universum slechts een verzameling mogelijkheden. Multiversa. We leren elkaar slechts één – hoogstens een paar – van de vele mogelijkheden te zien. Dat maakt het leven eenvoudiger. Deelbaar. Minder vermoeiend. ‘Een stoel is een stoel is een stoel.' Daartegenover. ‘ Ceci n'est pas une table. ' Waarlijk wijs is die zichZelf verliest. Dat Zelf dat alles probeert te grijpen, uit luiheid. ‘ En de lucht is nieuw. En alles is, keer op keer, zoals het is, en staat op het punt te voorschijn te komen. Ik wend onmiddellijk mijn ogen af om maar niet meer te zien dat ook maar iets in een vaste verschijningsvorm verstart en sterft. Dat is voor mij nu de enige manier om te leven. Opnieuw geboren worden, keer op keer. Verhinderen dat mijn gedachten opnieuw aan het werk gaan en binnen in mij weer de leegte van ijdele constructies opbouwen. ' Moscarda eindigt in het verhaal – na deze mentale, inspannende oefening - zonder vrouw, zonder vrienden, zonder huis, zonder bedrijf, zonder geld, maar vooral zonder Zelf. ‘ Geen enkele naam. Geen herinnering vandaag aan de naam van gisteren; morgen niet aan die van vandaag. Als de naam het ding is; als een naam in ons het begrip is van elk ding in de wereld om ons heen, en als er zonder naam geen begrippen meer bestaan en de dingen als het ware blind blijven in ons, ononderscheiden en onbepaald; in dat geval mag iedereen de naam die ik onder de mensen droeg als een grafschrift in het voorhoofd graveren van het beeld dat hij van mij had, maar laat het dan met rust en praat er niet meer over. Een naam is niets anders dan dat, een grafschrift. Het hoort bij de doden. Degenen die hebben afgesloten. Ik leef en sluit niet af. Het leven wordt niet afgesloten. En het kent geen namen, het leven. Deze boom, met de trillende adem van zijn nieuwe loof. Ik ben deze boom. Boom, wolk; morgen boek of wind: het boek dat ik lees, de wind die ik drink. Alles in de wereld om me heen, zwervend. '

 

19 Februari-24 Maart 2005